Intern verslag 140
Opgravingen Hinthamereinde
Inleiding
Dit verslag heeft betrekking op een tweetal opgravingen op het Hinthamereinde, beide aan de oostzijde van de straat. De ene betreft de ruimte ten zuiden van het Sint-Andriesstraatje (de vroegere nummers Hinthamereinde 17 en 19), de andere - ietwat noordelijker - de plaats van de voormalige panden Hinthamereinde 41 en 43.Het Hinthamereinde
Het Hinthamereinde vormde als verlengde van de Hinthamerstraat de uitvalsweg naar het dorp Hintham. Rond het midden van de veertiende eeuw werd de Hinthamerstraat en het zuidelijk deel van het Hinthamereinde besloten door de nieuwe stadsmuur. Aan het Hinthamereind verrees een stadspoort die naar de toenmalige bezitter Jan Pijnappel de Pijnappelspoort werd genoemd.1 Deze poort, die voor het eerst wordt vermeld in 1350,2 en de stadsgracht bevonden zich ter plaatse van de latere panden Hinthamereinde 21 tot en met 27 aan de oostzijde en de panden 34 tot en met 48 ten westen van het Hinthamereinde. Ook ten noorden van de poort en de stadsgracht stonden overigens in de veertiende eeuw al huizen.Deze werden met de erachter gelegen tuinen en bebouwing al snel daarna binnen de stadsversterking gebracht. Toen werd er een nieuwe poort gebouwd bij de huidige Aawal. Opmerkelijk is dat in deze poort aan de buitenzijde een beeld werd geplaatst van Sint-Andries.3 Dat waarschijnlijk ook in de Pijnappelspoort een dergelijk beeld stond, zou men mogen afleiden uit het feit dat het zijstraatje aan de oostzijde van het Hinthamereinde ten zuiden van de poort en de stadsmuur - dus ter plaatse van de vroegere wal - het Sint-Andriesstraatje werd genoemd.
De plaats waar de opgravingen van de nummers 41 en 43 hebben plaatsgevonden, maakte in oorsprong waarschijnlijk deel uit van een breed perceel van 103 voet, dit wil zeggen ongeveer 30 meter. Dit perceel was blijkens het hertogelijk cijnsregister van 1520 verdeeld in vijf kleinere percelen. Uit de reconstructie blijkt dat het hierbij om de nummers Hinthamereinde 37, 39, 41, 43 en 45 ging. De bezitters van deze kavels betaalden ieder 7½ nieuwe penning min het vijfde deel van een obool.4 Een obool was een halve penning, dus min het vijfde deel van een obool is gelijk aan min het tiende deel van een penning. Uit het hele perceel werden dus 37 nieuwe penningen ofwel 2 stuivers en 1 penning betaald. Het cijnsregister van 1573 spreekt per perceel van 7½ penning, 1 obool en tVe min van eenen obool, dit wil dus eveneens zeggen min het vijfde deel van een obool.5
Uit een viertal schepenakten uit 1394 valt af te leiden dat er sprake is geweest van de aanleg van een dijk en vervolgens de uitgifte van brede percelen langs die dijk met de verplichting tot het onderhoud van de dijk vóór het perceel. Op 2 april 1394 verkocht Otte Bruystens een huisplaats
1. | Sint-Jan 122 (15 maart 1375): extra portam quondam Iohannis dicti Pinappel; GAHt, Blok Hinthamereinde 3502 (27 juli 1378): extra portam quondam Iohannis dicti Pinappel. |
2. | Illustere-Lieve-Vrouwebroederschap 89, f. 29 (13 december 1350): ad dictum finem vici Hijnthamensis predicti extra novam portam ibidem. |
3. | Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen I, 32. |
4. | ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 25v. |
5. | RANB, Raad en rentmeester-generaal 280, f. 28. Overigens heeft een van de vijf posten: Vte part min van (van) eenen penninck nyeuws, wat wel op een vergissing zal berusten. |